De Mandarijn
Door Roos Mertens
Ik houd van alle mandarijnen. Op één soort na. Namelijk die, waarbij, wanneer je net de hele schil verwijderd hebt en er een rondje mandarijnenpartjes overblijft, de partjes plotseling veranderen in heel veel kleine spinnetjes. Ik weet nooit hoeveel het er zijn, ik schat het op honderden, maar mijn inschattingen zijn eigenlijk nooit betrouwbaar gebleken. Hoe het ook zij, het zijn er precies genoeg om de vorm van het oorspronkelijke mandarijntje weer terug te krijgen wanneer je het voor elkaar zou krijgen ze te omhullen met de oorspronkelijke schil. Maar, en dat is nu precies de pest eraan, de spinnetjes zijn na de transformatie onmiddellijk in beweging. Van de eenheid waaruit ze voortkomen is dan geen sprake meer. En dan is het zaak snel te handelen. Gelukkig heb ik al de nodige ervaring met deze soort van mandarijnen. Daar ik, zoals ik al aangaf, houd van mandarijnen, eet ik er dagelijks wel een stuk of achttien. Dat betekent dat er, gemiddeld genomen, drie mandarijntjes per week tussen zitten van deze soort. Daar zit een bepaald patroon in. Dergelijke patronen blijven me verwonderen. Het is namelijk nooit zo dat ik een zak mandarijnen koop die alleen maar gevuld zijn met deze soort. Terwijl dit toch tot de statistische mogelijkheden behoort. Maar de statistiek en ik begrijpen elkaar eenmaal niet zo goed.
Nu, wanneer de spinnetjes in beweging zijn gekomen is het dus zaak snel te handelen. Door mijn ervaring heb ik reeds geleerd onze eettafel eerst leeg te maken voordat ik een mandarijntje openmaak. Als de spinnetjes dan ontstaan en alle kanten op beginnen te krioelen vanaf het middelpunt van de tafel, welke ik overigens zeer precies berekend heb en gemarkeerd heb met een groene stift, neem ik snel een plastic bakje uit de aangrenzende keuken. Deze bakjes ontvang ik wanneer ik roti haal bij een zaak hier in de straat. De deksels zijn al gauw verdwenen nadat ik ze in het daarvoor bestemde keukenkastje heb geplaatst. Ik vermoed, of eigenlijk weet ik dat wel zeker, dat mijn broertje ze weghaalt. Het is zeer waarschijnlijk dat dit direct verband houdt met zijn fascinatie voor infecties. Bij gebrek aan een deksel moet ik zo snel als ik kan met het bakje de deur uitlopen. Jammer genoeg hebben we geen tuin, waardoor ik genoodzaakt ben mij via de voordeur naar buiten te laten leiden. Maar eerst moet ik een trap af. Het is me een keer gebeurd dat ik met een gevuld bakje van de trap gevallen ben omdat ik teveel begaan was met zorgen dat de inhoud in het bakje bleef. Ook daar heb ik van geleerd. Wij wonen in een drukke winkelstraat, waardoor het naar buitentreden altijd wat ongemak met zich meebrengt. Deze straat heet de Linneausstraat. De mensen zouden het natuurlijk nogal vreemd vinden mij met een dergelijk bakje in de weer te zien, helemaal als ze zouden bemerken dat ik regelmatig op dezelfde wijze met eenzelfde bakje in de weer ben. Nou moet ik zeggen dat het mij zolang ik me kan herinneren weinig geïnteresseerd heeft wat de mensen van mij vinden, tot groot ongenoegen van mijn vader. Het is door hem dat ik me ongemakkelijk voel met mijn bakje via de voordeur naar buiten te lopen. Nog niet eens omdat zijn winkel zich onder onze woning bevindt en omdat ik de kans loop dat hij me zien zal. Het zou me net zo veel tergen als hij nergens in de omgeving te bekennen zou zijn, ja zelfs als hij niet meer in leven zou zijn. Hij zal nog steeds toekijken hoe ik leef. En hij hoort tussen de winkeliers op de Linneausstraat, die elkaar allemaal onderling kennen, en die mij allemaal op dezelfde manier zouden bekijken: vol onbegrip. Mijn vader is een slager. En mijn broertje en ik begrijpen daar niets van. Dat begrijpt mijn vader op zijn beurt weer niet. En de andere winkeliers op de Linneausstraat ook niet.
Mijn broertje is trouwens net als ik. Denk maar aan zijn voorliefde voor infecties die ik zojuist al even noemde. En dan heb ik het nog over iets dat in een kader te plaatsen is, iets dat, wanneer men er een film over zou maken, nog door zou kunnen gaan voor fictief. Bij zijn andere bezigheden is er nog geen begin van een film over aan te vangen. Hij brengt mijn vader veel verdriet. Misschien nog wel meer dan ik. Wij houden van elkaar, mijn broertje en ik. Ik zou me nooit bezighouden met zijn bezigheden en dat geldt andersom eveneens, maar toch kennen we een vorm van begrip bij elkaar waarop we bij andere mensen de hoop al lang opgegeven hebben. Soms gedraag ik me opzettelijk wat vreemder tegenover mijn vader zodat hij mijn broertje minder vreemd vindt. Mijn broertje zal het niet toegeven, maar hij doet hetzelfde.
Mijn proces met de spinnetjes kent overigens wel vooruitgang: het gaat me steeds beter af. Maar het is me nog nooit gelukt ze allemaal in veiligheid te brengen. Ik verlies er altijd wel een aantal. Gelukkig heb ik dat aantal al aardig gereduceerd. Inmiddels heb ik een plekje gevonden waar ik de spinnetjes redelijk rustig vrij kan laten als ik de tocht ernaartoe eenmaal gered heb. De straat uit en het Oosterpark in. Ik wou dat ik eenzelfde plekje voor mijn broertje en mij kon vinden. Mijn vader zou het nooit toegeven, maar in zijn hart wenst hij hetzelfde. Dat kan helaas niet. Althans, daar lijkt het niet op. En zo leven we voort. Op de Linneausstraat. In Amsterdam Oost. En Amsterdam Oost heeft daar geen idee van. Oost kan ons niet helpen. Onrechtvaardig is dat niet: ik geloof niet dat ik Oost ooit ergens mee geholpen heb.